
Coen vlooit tussen haar krullen en vist één enkele rijstkorrel op. Verbijsterd kijken we elkaar aan. Onze dochter is niet zomaar een prinses, ze is een prinses op de erwt!
Drie dagen later. Net na aankomst bij zijn dagbesteding glipt Jens uit de handen van zijn begeleidster en valt, vanuit stand, achterover – gelukkig op een rubberen mat. “Hij kwam goed neer, hij heeft zich niet bezeerd, maar hij is erg geschrokken”, zo vertelt ze me. Zijn snikken klinkt inderdaad verontwaardigd. Het is ook nogal wat, als je volkomen op een ander vertrouwt en deze vangt je niet op. Samen proberen we hem te troosten, maar dat lukt geenszins. Jens blijft huilen. Langzaam begint hij over zijn hele lijf te trillen. Zijn ademhaling is kort en oppervlakkig. Hij wrijft met lange halen over zijn achterhoofd. Een adrenalinestoot brengt me in opperste paraatheid. Dit zijn de voortekenen. Jens viel – het was vast een absence. En wellicht een voorbode van meer, van erger.
De begeleidster helpt Jens, met een zachte massage, om zijn ademhaling weer onder controle te krijgen. Na een paar minuten begint het trillen, hyperventileren en hoofdwrijven echter opnieuw. Hij ziet lijkbleek en er komen rode randen om zijn ogen. Hij blijft huilen. Zo goed en zo kwaad als het gaat zet ik hem op zijn protesterende benen, druk hem tegen me aan en leg zijn hoofd op mijn schouder. De troosthouding – van toen, toen hij nog met zijn totale lengte in mijn onderarm paste, en van nu, ook al bezwijk ik inmiddels bijna onder zijn gewicht. Ik diep het bijbehorende liedje op uit mijn geheugen en zing het zachtjes in zijn oor. Het snikken wordt allengs minder. Hij kalmeert.
Uiterlijk ben ik zijn baken, maar innerlijk ben ik op drift. Alert –observerend – registrerend. Voortdurend controleer ik de stand van zijn ogen en speekselvloed. Gelukkig, hij is er nog.
Met slinky, muziek en een slokje thee keert de vertrouwde Jens beetje bij beetje terug. Uren na de val zien we een eerste aarzelend lachje. Hij krijgt weer interesse in de wereld om hem heen. Maar hij blijft een tikje timide. Hij wil niet staan of aan de hand lopen en hij kruipt asymmetrisch. Bij het verschonen stoot hij een hysterische lach uit en springen de tranen in zijn ogen. Eindelijk, het is duidelijk: Jens heeft pijn. Het was niet de schrik, het was geen epilepsie. Jens viel op zijn rug en dat deed verdomd veel pijn. Of ....?
Was ik maar zo teergevoelig als je zus, Jens. En was jij maar zo talig.