"Geniet ervan, Jens wordt nu snel groter!”, sms't een mede-zorgmoeder voorafgaand aan ons vertrek. En dat probeer ik. Echt. Ondanks dat Jens op de allereerste dag al ziek wordt. En Coen op de tweede. Ondanks de gevoelstemperatuur van 3 graden en de hagel. Het lukt niet. Nergens voel ik me gevangener in mijn leven dan in een vakantiehuisje zonder hulp of uitbreekmogelijkheid, weet ik nu.
Als iedereen in bed ligt, snelwandel ik dik ingepakt naar het Zeeuwse strand. Donkere wolken legen zich boven open zee, grote vrachtschepen trotseren de woeste golven. Gelukkig zitten we niet op een Spaans eiland of in Florida, concludeer ik schamper. Dat zou pas zonde zijn van de daaraan voorafgaande noodzakelijke maanden van voorbereiding. In de behaaglijke verwarmde woonkamer werk ik mijn boekhouding bij, lees een spannend boek en schrijf een treurig blog.
‘s Nachts glijd ik in een onrustige slaap, vol droeve herinneringen. Warrige dromen over onze vakanties met zijn drieën. Tijdens de eerste scheen alleen op de dag van aankomst de zon. Jens spuugde elke schuilplek onder en mijn ongerustheid groeide en groeide. De tweede: op de enige droge dag - mijn verjaardag nog wel - legden we een (gepland) retourtje af naar het academisch ziekenhuis, om daar de oren gewassen te krijgen door een hork van een neonatoloog. En de derde? Die eindigde met uitdrogingsverschijnselen in het streekziekenhuis.
Weemoedig begin ik aan de zoveelste grijze vakantiedag. I surrender. Het dieptepunt ligt achter ons.