Een week later. De pgb’er meldt zich ziek, en ik haast-me-rep-me naar de dagbesteding (auto in), naar huis (auto uit, wandelwagen in), naar het schoolplein, naar huis (wandelwagen uit, stoel in), drinken, naar de gymzaal (stoel uit, auto in). Voor het eerst geef ik Almaz een kus vlak voor het voetpad dat naar de gymzaal leidt en duw gedachten over kinderlokkers en ander ongedierte weg. Nadrukkelijk vraag ik haar of ze wil dat ik aan het einde van haar les samen met Jens naar binnen kom en nog even meekijk, of dat we op dezelfde plek op haar wachten. Ze aarzelt geen moment: ‘Kijken, natuurlijk!’ Naar huis (auto uit, stoel in), sondevoeding (stoel uit, auto in, auto uit, buggy in), naar de gymzaal. De vrolijke noten van Kisses & dancin’ komen ons al tegemoet. Jens en ik vinden een plekje buiten de lijnen en nog voor we stil staan klapt hij verrukt mee en draait zijn hoofd heen en weer. Een snelle zwaai van zijn zus en dan direct weer haar opperste concentratie. Ongelofelijk hoe snel deze kinderen nieuwe pasjes oppikken, onthouden, en ook zonder afkijken weten te timen. Ongelofelijk hoe krachtig mooi ons meisje danst. Is.
Zo ook haar begroeting, na afloop van de les. ‘Jéns, jij vond het leuk he! Had je me gezien? De chassé, en die nieuwe draai, opzij?’ Ook ik krijg een gehaaste knuffel, waarna ze haar waterflesje pakt en de kleedkamer inloopt, op zoek naar haar sandalen. Zodra wij haar, in haar kielzog, volgen, verandert er iets in de atmosfeer. Even is het ongrijpbaar, dan dringt tot me door hoe een plotselinge stilte de muffe zweetgeur verdringt. Bewegingen stokken – blote voeten blijven zweven in de lucht, armen verstrikken in de zoektocht naar een mouw. Ogen sperren, wijd. Monden vallen open, wijd. Een houten bank vol halfontblote kinderen die niet anders kunnen dan ongegeneerd gadeslaan. Langzaam zoek ik mijn weg langs de verstarde rij naar buiten, het gestaar zoveel mogelijk negerend, net zoals de stroboscopische flitsen in mijn hoofd waarin verleden en heden samenballen. Verbeten richt ik me op de gedachte die óók weerlicht: op het schoolplein gebeurt dit niet. Daar kennen ze Jens, daar kennen ze ons. Daar zijn we gewoon wie we zijn.
Sierlijk huppelt Almaz voor ons uit, het voetpad op, naar de parkeerplaats (buggy uit, auto in). ‘De dansjuf was er nog niet, mama, de poort was dicht! Ik was helemaal alleen. Gelukkig kwam er snel een ander kindje.’ Ze ziet het niet, nog niet! Een zucht verlicht mijn verkramping. Maar - voor hoe lang nog? Besmuikt blik ik in de achteruitkijkspiegel, van broer naar zus, trap de koppeling in, richt me op vooruit. Wat gun ik Almaz haar onbevangenheid. De puurheid van de band met haar broer, met een stevige schil daaromheen. Maar bovenal: wat gun ik haar blijvende trots. Trots op haar hele zijn: op haar afkomst én op het pad dat ze aflegt. Op wie ze is en op wie ze zijn zal.
Samen met haar broer en los van hem.