In de deuropening remt ze even af. Ze kijkt, ze vindt. Hem. Armen en benen als bonenstaken, een verschoten, stugge haardos, twee lichtbruine ogen. Een eerste puistje boven zijn lip, nauwelijks verhuld door een beginnend snorretje. Daar is hij, haar vriend.
Met een ruk aan haar wielen botst ze haar stoel tegen de zijne, maait haar concurrente meedogenloos opzij. Traag richt hij zijn blik, loenst van de één naar de ander. Beide zijn duidelijk zijn meerdere in leeftijd, lengte en cognitie. Maar dat is niet wat hij ziet, of waaraan hij waarde hecht, net zomin als dat zij aan zijn immer openhangende mond, scheve tanden, kwijl of luier met inhoud doen.
Blijmoedig pakt ze zijn hand, zachtjes streelt hij de hare. En dan, dan lacht hij zijn lach - zijn ontwapenende, gulle, aanstekelijke lach.
Na zes lange weken zomerscheiding is hij precies waar hij wil zijn. Hij, de hunk van het schoolplein.