Almaz praat niet graag over haar achtergrond. Ze vindt het maar niets, dat moeilijke woord,‘adoptie’. ‘Ethiopië’ is een begrip, net als ‘injera’. Ze herkent de Ethiopische vlag van verre en telt inmiddels tot tien in het Amhaars. Maar in haar fotoboekje slaat ze de pagina’s over het tehuis en haar biologische familie steevast snel om, op zoek naar het hoogtepunt: het vliegtuig en de aankomst op Schiphol, met de mensen van wie ze houdt en veel ballonnen en een heus spandoek.
In tegenstelling tot geadopteerde kinderen van vrienden stelt ze geen vragen. Nooit. Het moet dus van ons komen. We blijven het proberen en reiken haar, voorzichtig, stukjes informatie aan. Met boekjes, over dieren die voor een andere soort gaan zorgen, over kinderen in alle kleuren van de regenboog en met echte adoptieverhalen. En met bijna achteloos geplaatste zinnetjes, aanhakend bij een onderwerp op tv of onderweg. Meestal komt ze er, dagen later, al even achteloos op terug: “Wu komt uit de buik van een China moeder, hè mama? En zijn zusje uit de buik van een Nederlandse moeder. En Noa komt ook uit de buik van een Ethiopië moeder, net als ik. Ik moet plassen, help je me met mijn knoop?”
Zo afwerend als ze is ten aanzien van haar achtergrond én de verschillen tussen ons, zo op zoek is ze naar overeenkomsten. We hebben dezelfde kleur ogen. Onze tanden zijn wit, onze tongen zijn roze. Intens gelukkig is ze als ze op zondagochtend in bed constateert dat zowel zij als ik een geruite pyamabroek dragen. Als het aan haar lag gingen we geheel hetzelfde gekleed door het leven. Lyrisch wijst ze me op dezelfde kleur blauw van een spijkerbroek, op een bloemetje in mijn sjaal dat matcht met haar shirt of op het feit dat we die dag allebei laarzen aanhebben. Ik heb een grote voorsprong op de andere huisgenoten – “wij zijn meisjes, hè mama”, maar toch mogen ook Coen en Jens op een uitgelaten “wij hebben hetzelfde toetjesbakje” of “jij hebt een prik gehad Jens, net als ik” rekenen.
Ik vis een zoekgeraakt stukje van de prinsessenpuzzel onder de bank vandaan en reik het haar aan. “Helemaal af!”, zegt ze trots. “Deze prinses heeft óók krullen, net als ik”. Even schieten mijn gedachten naar die heel bewust gekozen, manipulerende woorden, breed uitgemeten in de media: “minder, minder”. Ik bedenk dat Almaz in haar kinderlijke onschuld een universele behoefte duidelijk maakt: de wil om zich met een ander te identificeren. De wil om erbij te horen. Wij mensen zijn en blijven op zoek naar overeenkomsten – met de ander.
Het zijn die overeenkomsten die ons verbinden, niet de verschillen.
Deze blog verscheen in juni 2014 in Duet, het kwartaalblad van Stichting Afrika