Twee weken lang spendeer ik iedere vrije minuut. Dat moet ook: ik verkeer op een andere golflengte. Mijn hersenpan kookt en laat geen ruimte voor andere perikelen. Voor mijn werk en gezin is het het beste als deze fase zo snel mogelijk achter de rug is. Daarom denk en schrijf ik bijna non-stop: iedere avond, maar ook tijdens de zoveelste treinrit naar Den Haag, op een extra genoten verlofdag en een zaterdag waarop Coen en de kinderen dan maar zonder mij op stap gaan.
Er volgt een week van opnieuw woordelijk herlezen. Natuurlijk ontdek ik weer nieuwe dingen - gekmakend is dat. Ook Coen is er na een tweede leesronde helemaal klaar mee. Ik verstuur mijn verbeterde manuscript en neem me voor: als dit het niet is, dan laat ik het voorlopig rusten.
Weer een week later. Ik wil net een kop kantoorklets tappen, als het scherm van mijn telefoon oplicht. Een mail, met de titel 'Prachtig!': 'Dag Odet, dit weekend heb ik je manuscript opnieuw gelezen. Wat is het mooi nu, veel beter! In deze vorm wil ik het graag uitgeven. Zullen we een afspraak maken? Wat heb je een sprong gemaakt, knap vind ik dat!’ Uitgelaten huppel ik rond. Niks rust, ik zit in een sneltrein!
Nog dezelfde week zit ik bij de uitgeverij. We bespreken het contract, de stappen in het proces en maken een planning. Natuurlijk komt het manuscript ook op tafel. Nog een paar kleine wijzigingen – die ik tijdens de terugreis al verwerk.
Ik hoef ik ‘alleen nog maar’ op zoek naar een andere titel.